De Bluenose: Canada's trots

Nationale trots luidde in de 20ste eeuw het begin in van bijna twintig jaar waarin Amerikaanse en Canadese schoeners streden om de International Fishermen’s Trophy. De Canadese Bluenose uit 1921 is het indrukwekkende nalatenschap van deze races.

Bluenose Canada

Traditie, status en glamour kleeft vanaf het prille begin aan The Auld Mug, de trofee van het oudste internationale sportevenement ter wereld: de America’s Cup. De eerste regatta wordt in 1851 verzeild. Het is de tijd waarin de Britse upper class als lid van het exclusieve Royal Yacht Squadron in hun jachten rond de wereld zeilt. Ook 70 jaar later is de America’s Cup nog steeds een elitaire aangelegenheid. Eén waar de geharde kabeljauwvissers uit New England en Nova Scotia op neerkijken. 

International Fishermen's Trophy

In 1920 houdt een krachtige wind van zes Beaufort, zo’n drieëntwintig knopen, de Resolute van de New York Yacht Club en de Ierse Shamrock IV in de haven. ‘Door hun hoge masten vol zeil zijn ze te kwetsbaar in dit weer. Het is veel te gevaarlijk om uit te varen,’ oordeelt de wedstrijdleiding van de America’s Cup. Een flinke tegenvaller voor de sponsor van de Shamrock IV, de Schotse theebaron Sir Thomas Lipton. Ook de eerdere drie Shamrocks steunde hij financieel in 1899, 1901 en 1903. ‘Prima reclame voor mijn thee,’ zei hij.

De vissers uit Massachusetts en Nova Scotia kunnen hun oren niet geloven. Zij zijn gewend helse winterstormen te doorstaan op de rijke visgronden van de Grand Banks ten zuidoosten van Newfoundland. ‘Wat een watjes, een schande,’ vinden de vissers. Zij besluiten een race voor échte zeezeilers te houden. Voorbehouden aan de visserijschoeners die een heel seizoen op de Banks hebben gewerkt. In een mum van tijd is het zaakje beklonken. De maximale lengte en het zeiloppervlak worden vastgelegd in een wedstrijdreglement. William Dennis van de Halifax Herald schenkt de Halifax Herald North Atlantic Fishermen’s International Trophy, ook wel de “International Fishermen’s Trophy”.

De Bluenose in aanbouw

Groot of snel

‘Er was altijd al een gezonde rivaliteit tussen de twee beste vissersvloten van Noord-Amerika, die van Gloucester in Massachusetts en Lunenburg in Nova Scotia. Net zoals nu, als Canada met ijshockey van de States wint. Noem het maar het Calimero-effect. Er was dus weinig voor nodig om zo’n race van de grond te krijgen,’ vertelt Hilda Russell, supervisor van het Fisheries Museum of the Atlantic in het Canadese havenplaatsje Lunenburg. ‘De twee vloten waren op het eerste gezicht ongeveer gelijk. Er was echter een groot verschil in de verwerking van de vangst. De Amerikanen brachten de verse vis zo snel mogelijk aan land. Lunenburg zoutte de kabeljauw op volle zee. Onze schepen namen al het benodigde zout mee en bleven maanden op zee. Bovendien moest zo’n schip voor zijn 28-koppige bemanning ook veel meer proviand meenemen. Kortom, de Lunenburgse schepen dienden vooral groot en stevig te zijn, de Amerikaanse juist snel. Die lui uit New England waren maar wat trots op hun snelheid,’ vertelt Hilda lachend.

Bluenose

De Amerikaanse schoener Esperanto wint de eerste Trophyrace in 1920 glansrijk. De logge Delawana uit Lunenburg heeft geen schijn van kans. Maritiem Nova Scotia zint op wraak. De jonge scheepsarchitect William J. Roue krijgt opdracht een supersnelle schoener te ontwerpen. Gebouwd door de beroemde Lunenburgse werf Smith & Rhuland glijdt de Bluenose op 26 maart 1921 te water. Ze is 43 meter lang en voert 929 vierkante meter zeil. De hoofdmast steekt 25 meter hoog. Nog in oktober van dat jaar is het raak. Na een vermoeiend kabeljauwseizoen op de Grand Banks verslaat Bluenose met overmacht de Elsie uit Gloucester. Om de trofee in de volgende zeventien jaar, tot de laatste race in 1938, niet meer uit handen te geven.

Canada's Finest Stamp 

Trots Canada zet het schip in 1937 op hun dime. Al eerder heeft het in 1929 een postzegel gesierd, die Canada’s Finest Stamp werd. Kapitein Angus J. Walters wordt een nationale held. Iedere auto uit Nova Scotia rijdt tegenwoordig rond met een blauwe Bluenose op zijn kentekenplaat. Ook de windvaan op het World Trade Centre in provinciehoofdstad Halifax heeft het silhouet van de Bluenose. In raamkozijnen en winkeletalages pronken Bluenose-modellen. En bij Amos Pewter in Mahone Bay gieten ze een sierlijke, tinnen Bluenose. Kortom, “Bluenose galore!” om het op zijn “Nova Scottish” te zeggen.

Werelderfgoed

Lunenburg is een juweeltje. Je begrijpt meteen waarom UNESCO het oude stadscentrum uit 1753 op de Werelderfgoedlijst zette. ‘An excellent example of planned European colonial settlement in North America,’ schreven de cultuurbeschermers in 1995. Witte kerkjes blinken tussen fel of pastel beschilderde houten huizen. Overal verraden gevelversieringen, “Schotse” erkers en portieken de invloed van visserij en scheepsbouw op de architectuur. De erkers worden ook wel “widow’s windows” genoemd. Ze kijken uit op zee, vandaar.

Het pittoreske Lunenberg

Rond 1750 willen de Engelsen een tegenwicht vormen tegen de rooms-katholieke Franse kolonisten in Nova Scotia, de Acadiens. Ze halen Duitse en Zwitserse protestanten over zich te vestigen in Lunenburg. Zij moeten ook het Engelse fort in Halifax van levensmiddelen voorzien. Het is nauwelijks voor te stellen dat een van oorsprong agrarische bevolking binnen één generatie bijna volledig overschakelt naar de visserij. Kabeljauw en kreeft winnen het al snel van graan en groenten. Lunenburg ontwikkelt zich tot een van de belangrijkste vissersplaatsen langs Canada’s Atlantische kust. En het wordt de thuishaven van het beroemdste tall ship van Canada, de Bluenose.

Een tweede Bluenose

De Tweede Wereldoorlog en de komst van dieseltrawlers betekent het einde van de kabeljauwvangst met schoeners. Bluenose wordt verkocht aan de West Indian Trading Company en zeilt vanaf 1942 met vracht rond in de Caraïbische Zee. Op 28 januari 1946 vergaat wat eens Canada’s trots was troosteloos op een Haïtiaans rif. In 1963 geeft de familie Oland, brouwers van het bekende Keith IPA bier uit Halifax, Smith & Rhuland opdracht een tweede Bluenose te bouwen. Het schip moet hun nieuwe Schooner Beer gaan promoten. De werf hoeft alleen maar Roué’s originele tekeningen uit de kast te halen. In 1971 neemt de regering van Nova Scotia het schip voor één symbolische dollar over van de brouwers. Met een totaal zeiloppervlak van 1.036 m2 kan Bluenose II met gemak zestien knopen lopen. Zeilraces staan echter nooit op haar programma. De mythische faam van Bluenose mag immers geen gevaar lopen. Het schip wordt vooral ingezet ter bevordering van Nova Scotia’s goodwill en toerisme.

Fisheries Museum of the Atlantic  

Een paar jaar geleden overleed kapitein Matthew Mitchell, de laatste Lunenburger die op de Bluenose voer. Op zijn veertiende is de Silver Arrow zijn eerste schip. In 1976 neemt hij als kapitein van de Cape North afscheid van het vissersleven. Een dag later stapt hij als vrijwilliger het Fisheries Museum of the Atlantic binnen waar hij de volgende dertig jaar vertelt over het barre leven op zee. ‘Windkracht zes was voor ons a puff of wind. 150 schepen zijn er op de Banks vergaan. 40 met de complete bemanning. Het was een mooi, maar zwaar leven’, vertelde hij eens. Vitrines herbergen tientallen Bluenose-memorabilia. Een foto van Angus J. Walters, 18 jaar lang de captain van de Bluenose, hangt naast een plaat van zijn belangrijkste Amerikaanse tegenstrever, de Gertrude L. Thebaud uit Boston. 

Bijnaam

De bijnaam voor een Nova Scotian is “bluenose”. Volgens sommige historici komt de naam van de blauwe aardappels die de schoeners naar Boston vervoerden. De meest waarschijnlijke verklaring verwijst echter naar de blauwgekleurde zeemanskleding. Het barre weer en het zeewater van de North Atlantic weekte de indigo los. Tijdens het werk in de dories, de visserssloepen, veegden de vissers hun neus aan de mouw af. Gevolg: een blauwe neus. Van de thuis gebreide wanten kwam het zeker niet, daar is geen kleurtje in te bekennen. Gekleurde wanten staan garant voor rampen. Grijze trouwens ook, die worden geassocieerd met een grijze lucht, dus slecht weer en een slechte vangst.

De bemanning van de Bluenose

Het Fisheries Museum of the Atlantic vertelt over dit bijgeloof en nog veel meer uit Lunenburgs rijke, maritieme geschiedenis. Zoals het smokkelen van rum tijdens de drooglegging in de VS in de vorige eeuw. Het maakte sommige Lunenburgers steenrijk. Langs de museumkade ligt een originele dory schooner afgemeerd, de Theresa E. Connor.

Monumenten

Het centrum van Lunenburg lijkt wel één groot monument voor de zeevaart. Zo herinnert een eenvoudig granieten monument in het parkje bij de Heritage Bandstand aan de honderden Noren die zich aansloten bij de geallieerden. Een Noorse walvisvloot was na de Duitse bezetting van hun land in april 1940 op terugreis uit Antarctica. De zeven fabrieksschepen wijken uit naar Noord- Amerika en gaan als tankers dienstdoen in transatlantische konvooien. Eén, de Suderøy, vaart in december 1942 van Curaçao naar New York met aan boord een groep Nederlandse Engelandvaarders, waaronder Maastrichtenaar Wim Kuijpers.

Een stukje verder op de kade blinkt een ander monument, het Fishermen’s Memorial, in de vorm van een in achten gedeelde kompasroos. Driezijdige granieten kolommen op iedere roospunt dragen zeshonderd namen van zeelui uit Lunenburg County die sinds 1890 niet meer terugkeerden. 1926 en 1927 waren rampjaren met in totaal honderddertig doden. Veel dezelfde namen, vaak uit dezelfde families, die hun broodwinners verloren. Sindsdien gaan nooit meer dan twee familieleden samen op één schip naar zee.

Tekst: Els Spanjer