Oosterschelde, overlevende van de tijd

De historische driemaster ‘Oosterschelde’ vierde dit jaar haar 100-jarig bestaan in haar thuishaven Rotterdam. Na een uitgebreide refit voer het schip op 13 december 2017 uit. Dit is het verhaal van de overlevende van de tijd.

Oosterschelde

Oosterschelde, overlevende van de tijd

Tekst: Elise de Jong

Het is zo’n schip waar je als vanzelf voor zou willen buigen. Een levende legende die wereldoorlogen, stormen, recessies en modernisering overleefde en nog steeds de zeeën bedwingt. De laatst overgebleven, originele Nederlandse driemaster zag alle werelddelen, maar keert van 29 juni t/m 3 juli weer terug naar huis in Groningen om DelfSail aan te doen. Wij maakten alvast kennis met de imposante Oosterschelde, een schip beladen met verhalen.

Het was ergens in de roerige jaren van de Eerste Wereldoorlog dat Hendrik Appelo uit Zwartsluis opdracht kreeg een schoener te bouwen. Een geweldige klus voor Appelo. Nooit eerder bouwde hij een zeeschip, laat staan zo’n grote als deze van meer dan 40 meter lang en 7,50 meter breed. Enorm voor de werf van Appelo, die volledig in beslag werd genomen door het schip. Bovendien was het een bijzondere opdracht. ‘We tellen natuurlijk het jaar 1917,’ vertelt Gerben Nab, reder en kapitein van de Oosterschelde. ‘Een tijd dat de zeilschepen eigenlijk al waren verdrongen door de stoomschepen en motorschepen.’ Maar in de chaos van de oorlog viel er voor de Hollanders juist wat te halen, zo dachten ook de eigenaars van de Oosterschelde. ‘Terwijl de rest van de landen in conflict waren, bleef Nederland neutraal. Wij konden blijven varen.’ En ook niet onbelangrijk: ‘Wind is gratis. Waarom duur doen als het goedkoop kan?’ 

Na maanden werken als een ploegpaard – het buigen van spanten, knippen van staal en ponsen van klinkgaten moest allemaal met de hand – liep de driemastschoener Oosterschelde in 1917 van stapel. Tot 1920 leidde het een succesvol bestaan op de wateren tussen Noorwegen en Nederland. Tot het tij plots keerde. Zo snel als de vrachtenmarkt na de oorlog opleefde, zo snel stortte die ook weer in. De Rotterdamse rederij H.A.A.S, eigenaar van de Oosterschelde, ging kopje onder in golven van economische tumult. Er zat niets anders op dan de schoener te verkopen. 

Zoon van de zee

Dat Warnder Kramer zeeman zou worden, dat wist iedereen. Sterker nog, het was al voor zijn geboorte bepaald door zijn voorvaderen – telgen uit een Gronings zeemansgeslacht. Op 19-jarige leeftijd werd hij kapitein op een houten kofschip. Later liet hij een stalen tweemastschoener bouwen die de naam Pietronella kreeg, naar zijn moeder. In 1914, na veertien jaar samen met zijn vrouw Engeliena, een schippersdochter, de Oostzee en de Noordzee bedwongen te hebben, stond Kramer voor een moeilijke beslissing. Er hing oorlog in de lucht, en ook al bleef Nederland neutraal, de ontembare zee was één groot mijnenveld. En wat als ze aangezien werden voor de vijand? Het was allesbehalve veilig. Een onoverkomelijke strijd tussen hart en verstand brak los. ‘Uiteindelijk koos Kramer voor zijn gezin, voor Engeliena en de kinderen Jacob, Jan, Affien en Nelly. De vijfde was op komst. Pietronella werd verkocht.’ 

Zijn beslissing werd misschien makkelijker omdat zich aan wal plots een kans voordeed. Kramers’ vader was tijdenlang directeur geweest van Compact “De Onderlinge Vriendschap”, een verzekeringsmaatschappij waar bijna alle zeeschepen uit de stad Groningen bij aangesloten waren. Kramer trad in zijn vaders voetsporen, werd voorzitter van het compact en richtte thuis in Groningen een kantoortje in. Voor het eerst was de hele familie “thuis”. Een gelukkige en fijne tijd, ook al moest er flink op de centen worden gelet. Vooral toen de oorlog uitbrak en de verzekeringen daalden terwijl de premies stegen. Bovendien speelde er een andere belangrijke zaak in het kantoortje aan de Noorderhaven: na de bolsjewistische revolutie in Rusland verloor “De Vriendschap” een aanzienlijk deel van haar reservekapitaal. ‘Dat bleek belegd in de Russische spoorwegfondsen, die niets meer waard waren toen Lenin de macht in 1917 overnam.’ Kramer wist ’t wel toen hij diezelfde maand een baan aangeboden kreeg bij een rederij. Hij was ten slotte een zoon van de zee. 

Familieschip aan de horizon

Kramer liet zijn oog vallen op een schoener. ‘De Oosterschelde laadde misschien minder dan andere schoeners, maar ze was mooier met een sierlijke kop en kont, een mooie zeeg en zware pitchpine masten,’ vertelt Kramers’ zoon Jan later. ‘Je kon zien dat het een goed zeeschip was. Vader was er weg van.’ Voor ƒ 36.000 kocht hij het schip. ‘Zoveel geld was er niet in die tijd,’ legt Nab uit. ‘Zo’n schip was ook meteen je huis. En je kinderen goedkope krachten.’ Zoon Jacob werd stuurman, Jan matroos-motoraandrijver – hij mistte een aantal vingers, verloren bij een ongeluk, waardoor hij geen machinist kon worden – en Kramer kapitein. Eind september koos de familie voor het eerst zee. 

Moeder Engeliena en dochter Affien gingen ook mee. De kleine Warnder junior en Nelly kwamen bij familie in Groningen in de kost. In de salon met sofa, tafel, secretaire en fornuiskachel kwamen de Kramers samen om naar de radio te luisteren, die zoon Jacob zelf in elkaar knutselde – uitzonderlijk in die tijd. Het was de enige verwarmde ruimte. Het toilet vond je aan stuurboord, een eenvoudig tonnetje met een houten emmer waarvan de binnenkant van tijd tot tijd uitgebrand en in de koolteer gezet werd. Sturen deed je buiten, achter een klein schotje. ‘Je handen werden altijd nat en steenkoud. Dan stonden we ons te verkneuteren als de hagelstenen door dat schotje werden tegengehouden,’ vertelt zoon Jan. 

De eerste reis was een echte pechreis. Zoon Jacob liep voor vertrek al TBC op en lag in het ziekenhuis, waardoor in zijn plaats een “vreemde” stuurman mee moest. Bovendien was de vrachtenmarkt ingestort en bracht de vaart nauwelijks wat op. Nog maar net op het zoute water, gaf de motor ook nog eens de geest. Het kon niet slechter. Was de Oosterschelde er wel klaar voor? 

In de nadagen van oktober voer de Oosterschelde weer uit. Het was de start van een avontuurlijk leven voor de familie Kramer. ‘Een zwaar leven, dat vooral ook,’ vertelt Nab. ‘Het was in de recessie en ze pakten alles aan wat ze konden. Bananen, kolen, sinaasappels, je kunt het zo gek niet bedenken.’ Vooral het Middellandse Zee-gebied werd aangedaan. Meerdere malen moet de Oosterschelde haar kwaliteiten als zeeschip bewijzen. ‘In de golf van Biskaje begon het te stormen uit het oosten,’ legt Jan uit. ‘Een storm die aanwakkerde tot een orkaan. De zeilen woeien een voor een stuk. Met de motor konden we niets uitrichten. Dat wilde vader ook niet. Hij beschouwde dat ding als hulpmotor voor het in- en uitvaren van havens. Op zee moest er gezeild worden. De zeeën werden echter door die ongelofelijke wind tot zulke hoogten opgezwiept dat er brekers ontstonden, die alles dreigden te verzwelgen. En dat terwijl we honderden mijlen van land verwijderd waren. Nooit meer van mijn leven heb ik zo’n zee meegemaakt.’ 

Kinderen van de wereld

Voor de kinderen was het vooral heel spannend. Ze kwamen in wonderlijke werelden, zagen opmerkelijke mensen en proefden van eten dat ze zelfs nog nooit hadden gezien. Iedere haven was een nieuwe belevenis. Jan keek zijn ogen uit op de markt in Essaouira, in het westen van Marokko, met waterdragers met geitenleren zakken, slangenbezweerders, handelaren
in koperwaar, waarzeggers en brievenschrijvers. Aan boord voeren Spanjaarden, Marokkanen, Duitsers, vluchtende legionairs en Groningers mee. ‘In Porto d’Anzio ten zuiden van Rome lag een prachtig strand,’ weet Jan nog. ‘Wij waren er eind 1924 om duigen te laden, toen een Amerikaanse filmploeg van regisseur Fred Niblo bezig wat met de opnamen voor Ben Hur. Spannend natuurlijk!

Op de rede lagen namaak-galeien en er werd gewerkt met houten silhouetten op het strand. Wij mochten de afgekeurde stukken film bekijken.’ Toen de Kramers in de Golf van Napels aanlegden, ging de hele familie – vader, moeder, Jaap en Jan – samen met een gids naar de top van de Vesuvius. ‘Eerst een stuk in een koets tot halverwege. Vervolgens werden we op een paard gezet. Dat waren we uiteraard helemaal niet gewend en op die smalle bergpaadjes vonden we het maar een angstige bedoening. De volgende dag bezochten we Pompei en Herculaneum. Toeristen waren er toen nog amper. Alleen maar wat rijke Amerikanen en een enkele Engelsman, die zich per draagstoel lieten rondleiden,’ vertelt Jan. ‘Ja, wij hadden het goed naar ons zin in die streken. Of er ook wat verdiend werd, weet ik eigenlijk niet. Daar bemoeiden Jaap en ik ons niet mee.’ Later kwam ook Warnder Kramer jr. aan boord. ‘Ik was twaalf jaar en had mijn vader al die tijd niet gezien,’ vertelt Warnder jaren later. ‘Ik herkende hem niet en was eigenlijk een beetje bang voor hem. Dat is mij m’n hele leven bijgebleven en ik heb altijd gedacht: dat zal mijn kinderen nooit overkomen.’ Toch stroomde het zeemansbloed ook door de kleine Wander en genoot hij aan boord. ‘Het was een gezellig familieschip. Als het even kon, gingen we zeilen met de sloep of vissen. Broer Jaap schilderde de naam Oosterschelde in fantasieletters op de kop. Op welk schip kon dat nou?’ 

Het afscheid

Maar net zoals alle schepen uit die tijd, moest de Oosterschelde mee met de tijd om te kunnen concurreren. ‘De motorzeilschepen evolueerden begin jaren 30 tot volwaardige motorschepen, oftewel “full powered motorvessels”. Zo’n motor was veel praktischer. Je hoefde immers niet meer te wachten op de wind,’ vertelt Nab. Er kwam een betere motor in het schip, wat het officiële einde betekende van de Oosterschelde als volwaardig zeilschip. 

Nog tot 1935 was Warnder Kramer sr. kapitein van het schip, maar op 63-jarige leeftijd besloot hij met pijn in zijn hart het schip over te dragen aan zijn zoons. ‘Hij hoefde niet zo nodig meer; had zijn schaapjes wel op het droge.’ Tot ook zijn zoons op zoek gingen naar een moderner schip. Op 20 mei 1939 streek Kramer de Nederlandse vlag op zijn Oosterschelde. Voor ƒ 30.000 werd het schip verkocht aan een Deense kapitein. ‘Zoals zoveel Nederlandse schepen naar de Oostzee gingen,’ vertelt Nab. ‘Daar hadden ze toentertijd alleen nog maar oudere, houten schepen.’ 

Hevig aangedaan verliet Kramer met zijn zoon Warnder de Oosterschelde. Het was niet alleen het afscheid van ‘t schip, maar het afscheid van een heel leven. Kramer kon geen woord meer uitbrengen... 

Terug naar huis

Onder Deense vlag veranderde de Oosterschelde in Fuglen, een van de modernste vrachtschepen naar Deense begrippen. De rederij bevond zich op Ærøskøbing, een klein eiland waarvan heel veel inwoners een aandeel hadden in de rederij, als dus ook in de Fuglen zelf. ‘Zoals er in de Eerste Wereldoorlog in grote letters “Holland” op de Nederlandse schepen werd geschilderd in de hoop dat niemand die zou aanvallen, werd er in de Tweede Wereldoorlog Danmark op de Fuglen geschreven,’ vertelt Nab. ‘Aangevallen werd de Fuglen niet, maar het schip liep wel op een zeemijn. De explosie was enorm. Het schip dreigde te zinken, maar gelukkig kon de Fuglen tussen twee schepen in veilig naar de haven gebracht worden.’ Het had niet veel gescheeld of de Nederlandse legende was in de Oostzee gebleven. 

Later voer het schip onder een Zweedse kapitein, ‘een beetje een tweede Kramer’, die het schip tot Sylvan doopte en dusdanig moderniseerde dat het een echt motorschip werd. ‘De Sylvan leek in niets op de vroegere Oosterschelde, zonder de witte zeilen.’ Maar de Nederlandse Dick van Andel, een 27-jarige zeilschipper met oog voor historische schepen, herkende in de Sylvan de lijnen van een zeilschip. Hij kocht de Sylvan in 1988 en twee dagen later stond oud-kapitein Jan Kramer, voor het eerst sinds 1939, weer aan dek van zijn oude schip. Van Andel had ‘m via
het telefoonboek opgespoord. Kramer vertelde honderduit en had zijn fotoalbum uit de twintiger en dertiger jaren meegenomen. Langzaam kwam de geschiedenis tot leven en het idee een zeer uniek historisch schip in handen te hebben groeide. De Oosterschelde werd tot in detail gerestaureerd en voer over de hele wereld, van het Noordpoolgebied naar Indonesië tot Nieuw- Zeeland en Antarctica en van Rusland naar de Cariben. Deze zomer keert de Oosterschelde terug naar huis. Stap tijdens DelfSail zelf aan boord en laat u meevoeren door de rijke geschiedenis van dit stuk Hollandse trots. 

Met dank aan De Driemastschoener Oosterschelde, geschreven door Frits R. Loomeijer, www.oosterschelde.nl.